Porseleinkoorts

Symposium 'Zien & gezien worden'



Toen er in de zestiende eeuw voor het eerst uit Azië geïmporteerd porselein op de Europese markt kwam, maakte dit een verpletterende indruk. Het aardewerk en steengoed dat Europa zelf produceerde was een stuk grover, poreuzer, zachter en breekbaarder, had dikkere wanden, en oogde veel minder verfijnd. Bovendien moest er, in het geval van aardewerk, altijd een beschermende en waterdichte glazuurlaag op worden aangebracht om te voorkomen dat vloeistoffen in het materiaal zouden trekken. De kleuren van de Europese keramiek varieerden van roomwit tot grijsbruin. Geen wonder dat het porselein uit Azië zoveel bewondering oogstte: het was stralend wit, schitterde prachtig door het kleurloze glazuur maar was ook zonder glazuurlaag waterdicht, het was dunner en toch sterker dan de Europese keramiek, en ten slotte spraken de prachtige decoraties enorm tot de verbeelding. In de zestiende eeuw werden er in Europa dan ook al pogingen ondernomen om het wonderbaarlijke Aziatische porselein na te maken. Francesco de’ Medici (1541-1587), groothertog van Toscane, was de eerste die opdracht gaf om dat prachtige materiaal te reproduceren. Hij had een kleine collectie van het in Europa zeldzame Chinese porselein in zijn bezit. Na tien lange jaren lukte het eindelijk om een porseleinachtig materiaal te creëren.



Geen geel maar ‘wit goud’
De trend resoneerde bij de man die het verzamelen van porselein tot ongekende hoogtes bracht: Frederik Augustus (1670-1733), keurvorst van Saksen en koning van Polen en vooral bekend als’ Augustus de Sterke’. (afb. 1.) Zoals gebruikelijk onder de Europese adel reisde Augustus na zijn zeventiende verjaardag twee jaar langs verschillende hoven in Europa. Het hof van Lodewijk XIV (1638-1715) in Frankrijk en de uitbundig gedecoreerde kamers vol porselein in Pruisische kastelen als Charlottenburg in Berlijn maakten grote indruk op hem. (afb. 3) Al voordat hij aan het begin van de achttiende eeuw aan zijn reusachtige verzameling Aziatische keramiek begon, waagde Augustus zich aan de heilige graal: het ontrafelen van het in Europa onbekende recept voor het produceren van écht porselein. Deze onderneming diende in eerste instantie echter een ander doel, namelijk het aanvullen van de keurvorstelijke schatkist. Saksen was verwikkeld in verschillende oorlogen en die drukten zwaar op de financiën. De beruchte alchemist Johann Friedrich Böttger (1682-1719) schroomde niet om op te scheppen over een wel heel waardevolle kwaliteit: hij zou in staat zijn om ruw materiaal in goud te veranderen. Augustus zag hierin een kans. Op bevel van de keurvorst werd hij onder huisarrest geplaatst in Saksen en slaagde hij erin na jaren van experimenteren, samen met medewetenschappers en ambachtslieden, om geen geel, maar ‘wit goud’ te produceren.


Kop-en-schotel gedecoreerd met gezichten op de Albrechtsburg, ca. 1740-1745, Porzellanmanufaktur Meissen,
7,3 x 13,5 cm. Keramiekmuseum Princessehof, Leeuwarden


Dronkenschap en reizende arcanisten
Hoewel het uiteraard de bedoeling was om het porseleinrecept in Meissen geheim te houden, lekte het dus al in oktober 1717 uit naar Wenen via de vergulder en emailleur Christoph Conrad Hunger (levensjaren onbekend), met wie Böttger het recept in een dronken bui zou hebben gedeeld. Toen in 1719 ook de ovenmeester uit Meissen, Samuel Stölzel (1685-1737), werd gerekruteerd voor de Weense fabriek, slaagde de fabriek van Claudius Innocentius du Paquier (levensjaren onbekend) er als tweede in Europa in om hard porselein te produceren. Maar toen de door Du Paquier geboden hoge lonen al snel opdroogden, was het voor Stölzel tijd om weer uit Wenen te vertrekken. Slechts een jaar na zijn aankomst in de stad vernietigde Stölzel de ovens, maakte de porseleinklei onbruikbaar en keerde terug naar zijn oude werkgever in Meissen. Om een hartelijke ontvangst bij zijn oude werkgever te bewerkstelligen reisde hij niet in zijn eentje terug, maar in het gezelschap van de zeer getalenteerde porseleinschilder Johann Gregorius Höroldt (1696-1775), die een belangrijke rol bij de fabriek in Meissen zou gaan vervullen. De fabriek van Du Paquier kwam ondertussen Stölzels sabotageactie te boven en maakte producten van een prachtige kwaliteit. Financieel bleef de onderneming echter kwetsbaar, totdat deze in 1744 in handen kwam van keizerin Maria Theresia van Oostenrijk (1717-1780). Hunger reisde nog verder met het recept en kwam terecht in Venetië, waar in 1720 de productie van Francesco Vezzi (1651-1740) startte. Maar na zeven jaar raakte de uit Saksen geïmporteerde kleivoorraad op en reisde Hunger wederom verder, nu om het te proberen in Scandinavië. Vanuit Stockholm vertrok hij vervolgens naar Sint-Petersburg om ook daar, onder keizerin Elisabeth (1709-1761), voor het eerst porselein te produceren.


Lange tijd waren Meissen en Wenen de enige twee noemenswaardige productieplaatsen van hard porselein in Europa. Dat veranderde echter toen er een nieuwe generatie rondreizende arcanisten (personen die het geheime porseleinrecept kennen) opstond. In 1750 verliet de jonge schilder Joseph Jacob Ringler (1730-1804) de Weense fabriek met het recept, kennis die hij mogelijk te danken had aan zijn vriendschap met de dochter van de directeur van de fabriek. Ringler was als arcanist uitermate succesvol enhielp in verschillende plaatsen porseleinproducties op gang: Höchst in 1750, Straatsburg in 1753, Nymphenburg in 1754 en Frankenthal in 1755. Ringler maakte tijdens zijn verblijf in Höchst dezelfde fout als Böttger enkele decennia eerder: hij werd dronken gevoerd door een groep collega’s die er vervolgens met zijn papieren vandoor gingen, inclusief het geheime porseleinrecept. De aanvoerder van deze groep, Johann Benckgraff (1708-1753), kon vanaf dat moment ook verder door het leven gaan als arcanist. Hij leverde het recept aan onder meer de fabrieken in Berlijn (1751) en Fürstenberg (1753). Het hek was nu van de dam, en de productie van het harde porselein verspreidde zich als een olievlek verder over Europa.



Koffieservies met Horöldt chinoiserieën in presentatiekoffer, ca 1725,  Porzellanmanufaktur Meissen,
Johann Philip Such en Elias Adam. Koninklijke Verzamelingen, Den Haag. 



Vaas met geperforeerde wand, opgelegde bloemen en bedekt met het ‘schneeball’-motief, ca. 1740-1750,
Porzellanmanufaktur Meissen, model: Johann Joachim Kändler, porselein met emailkleuren, 59,3 × 34,2 cm.
Porzellansammlung, Staatliche Kunstsammlungen Dresden


Zacht porselein uit Roouen en Saint-Cloud
In Frankrijk zijn de vroegste experimenten om porselein te produceren te vinden in Rouen en Saint-Cloud, waar in beide gevallen een glazig, wit, zacht porselein werd ontwikkeld. Het porselein was zacht vanwege zijn afwijkende samenstelling: het miste het voor hard porselein essentiële kaolien en bevatte in plaats daarvan zand en kalk. Het Franse porselein werd dus gevormd uit een wezenlijk ander materiaal. In Saint-Cloud experimenteerde Pierre Chicaneau († 1677) vanaf de jaren 1660, onder patronage van de hertog van Orléans, Filips van Frankrijk (1640-1701), de broer van koning Lodewijk XIV en een groot liefhebber van keramiek uit China en Japan. Chicaneaus zonen produceerden rond 1693 hun eerste zachte porselein. Het bedrijf ontving verschillende koninklijke privileges van Lodewijk XIV ter bescherming van het product, en vanaf circa 1700 produceerde Saint-Cloud als eerste porseleinfabriek in Frankrijk op commerciële schaal. 


Schelpvormige terrine met onderschotel, ca. 1745, Manufacture du Prince de Condé, Chantilly,
zacht porselein, 14,8 × 25 × 9,5 cm / 35 × 25 cm. Sèvres, Manufacture et musée nationaux


De glorieuze ontwikkeling van Vincennes
In de jaren 1738-1741 startte een aantal voormalige werknemers van Chantilly hun eigen productie van zacht porselein: de broers Robert en Gilles Dubois (respectievelijk 1709-1769 en 1713-1774), Claude Humbert Gérin (1705-1750), Louis François Gravant (1716-1765) en Jean-Louis Henri Orry de Fulvy (1703-1751), de halfbroer van de eerder geciteerde minister. Orry de Fulvy zorgde voor de financiering en vestiging in het kasteel van Vincennes en zette waar mogelijk zijn goede netwerk in. Door te experimenten met de porseleinklei lukte het Gérin om, dankzij de toevoeging van enkele mineralen, een zacht porselein te ontwikkelen dat een stuk witter was dan dat van Chantilly. Gérin was duidelijk trots op zijn prestatie, zo blijkt uit zijn zelfverkozen titel: inventeur des porcelaines de France.



De dansende hond, 1758, Manufacture de Vincennes, ontwerp: François Boucher, model: Étienne Maurice Falconet,
zacht biscuitporselein, 21,5 × 28,5 × 20,3 cm. Sèvres, Manufacture et musée nationaux © RMN-Grand Palais
(Sèvres – Manufacture et musée nationaux) / Martine



Potpourrivaas (een van een paar), 1756, Manufacture de Vincennes, zacht porselein, 21,6 × 19 cm.
Paris, musée du Louvre © RMN-Grand Palais (musée du Louvre) / Daniel Arnaudet


De verhuizing van Vincennes naar Sèvres
In 1753 werd het eerdergenoemde privilege opnieuw aan de fabriek toegekend, maar ditmaal ging de betrokkenheid van de koning nog een stuk verder en kocht hij een kwart van de aandelen. Lodewijk XV en zijn maîtresse, vriendin en belangrijke raadgeefster Madame de Pompadour (1721-1764) speelden een grote rol in de ontwikkeling van de fabriek. Zo betrok Madame de Pompadour belangrijke kunstenaars bij de productie en was zijzelf een van hun grootste klanten. In 1751 kocht zij bijvoorbeeld maar liefst een derde van alles wat er dat jaar verkocht werd. In 1756 verhuisde de fabriek naar een nieuw en speciaal voor de productie gebouwd fabriekscomplex in Sèvres, state of the art en praktisch gelegen op de route van Parijs naar Versailles aan de Seine, vlak bij Bellevue, het lusthof van Madame de Pompadour. Zes jaar na de aankoop van het eerste kwart van de aandelen in de fabriek kocht de koning ook de overige driekwart en ging de fabriek dus geheel over in koninklijke handen. Lodewijk XV was zeer betrokken bij zijn fabriek en was, net als zijn maîtresse, een grote klant. Ook bezocht hij de fabriek meermaals. Zijn persoonlijke betrokkenheid wordt misschien wel het best geïllustreerd door de verkooptentoonstellingen die hij vanaf oudjaar 1758 organiseerde in de eetzaal van Versailles met de mooiste Sèvres producten. De koning gebruikte het Sèvresporselein ook als diplomatiek geschenk, net als Augustus de Sterke eerder deed met het porselein uit zijn fabriek. Zo bouwde Lodewijk XV verder aan een internationale naam en klantenkring, om uiteindelijk een wereldmerk te vestigen.

Frans hard porselein
Terwijl er elders in Europa al geruime tijd hard porselein werd geproduceerd, bleef Frankrijk nog decennialang zacht porselein produceren. In 1765 werd in de buurt van Limoges de eerste kaolien aangetroffen, en vanaf dat moment komt de productie van het eigen harde porselein langzaam op gang. Tot 1804 kwam er echter nog altijd ook zacht porselein uit de ovens van Sèvres, want de vraag ernaar bleef groot. Het zachte porselein is van een ander soort schoonheid: het biscuit heeft een vriendelijker uitstraling en de kleuren zijn zachter. Het bijbehorende procedé was echter ingewikkelder en duurder en het materiaal kwetsbaarder, en daarom stopte de fabriek uiteindelijk toch met het materiaal waarmee ze zo groot geworden was. Toen Lodewijk XV in 1774 stierf, werd hij opgevolgd door zijn kleinzoon. Ook Lodewijk XVI (1754-1793) was zeer betrokken bij de fabriek, en hij kocht op jaarbasis net zo veel als zijn grootvader daarvoor. In 1792, toen de Franse Revolutie al in volle gang was, ontving de koning, inmiddels onder huisarrest in het Louvre, nog één levering van een servies dat uiteindelijk nooit voltooid werd. Nadat in 1793 het koninklijk gezin was geëxecuteerd, werd de paleisinboedel via een openbare veiling verkocht. De koninklijke bezittingen vonden gretig aftrek buiten Frankrijk, vooral onder Engelse klanten, die zo ook een stukje van het ancien régime in huis konden halen. De vraag naar spectaculaire stukken uit de Sèvresfabriek was veel groter dan het aanbod, waardoor er ook een levendige handel ontstond in aanvankelijk simpel gedecoreerde stukken, die voorzien werden van extra decoraties. In 1793 werd de fabriek genationaliseerd. Sèvres overleefde de revolutie en produceert net als de fabriek in Meissen nog altijd prachtig handbeschilderd porselein van de allerhoogste kwaliteit, vaak nog geheel volgens de in de 18e eeuw ontwikkelde methodes.


Selectie bloemen van Vincennes-porselein, ca. 1745-1760, Manufacture de Vincennes, zacht porselein. Paris, musée des Arts décoratifs
© Les Arts Décoratifs / Christophe Dellière


NB. Deze tekst komt overeen met hoofdstuk 1 van het nog te verschijnen boek Porseleinkoorts dat bij de gelijknamige tentoonstelling van Keramiekmuseum Princessehof uitkomt. Open en verkrijgbaar vanaf 2 maart. Het boek wordt uitgegeven door Waander en tellt 240 pagina’s. 

Denise Campbell studeerde kunst- en cultuurwetenschappen in Groningen, waarna zij werkte aan tentoonstellingsprojecten in het Groninger Museum. Hierna was zij opeenvolgend registrator Aziatische en Europese keramiek en inhoudelijk afdelingsassistent voor de Aziatische en Beeldende kunstafdelingen in het Rijksmuseum. Ook werkte zij mee aan het internationale registratieproject van de achttiende-eeuwse Aziatische keramiekverzameling van Augustus de Sterke in de Porzellansammlung (Dresden). Sinds september 2022 is zij werkzaam als conservator Aziatische keramiek in het Keramiekmuseum Princessehof te Leeuwarden. Daarnaast is zij adviseur bij het Mondriaanfonds en de Vereniging Rembrandt en tevens bestuurslid van de Koninklijke Vereniging Vrienden der Aziatische Kunst.

Laura Smeets is als conservator bij het Keramiekmuseum Princessehof verantwoordelijk voor de Europese keramiek (1500-1945) in de collectie. Hiervoor was zij conservator Kunstverzamelingen bij de Koninklijke Verzamelingen in Den Haag en verantwoordelijk voor de zomeropenstellingen van Paleis Noordeinde en de Koninklijke Stallen. Daarvoor werkte zij als freelance tentoonstellingsmaker en (herkomst)onderzoeker en gaf zij les aan de Universiteit van Amsterdam. In haar vrije tijd is Laura voorzitter van Stichting SOUK (een Nederlands-Arabisch festival) en het Genootschap van het Amsterdam Museum.



[1] Een bezoar is een steenachtige massa gevonden in de maag van een dier, voornamelijk de Perzische geit. Er werden allerlei heilzame kwaliteiten aan toegeschreven.

[2] Böttger gebruikte kaolien uit Schneeberg en paste alabaster toe als flux (smeltmiddel).

[3] Pietsch & Banz 2010, p.15.

[4] I modelli di Meissen per le cineserie Höroldt, beter bekend als de Schulz-codex, naar Georg Wilhelm Schulz, een zakenman uit Leipzig die de tekeningen waarschijnlijk rond 1900 bemachtigde.

[5] Chinoiserieën zijn al dan niet gefantaseerde, op Azië en Aziatische decoratieve elementen gebaseerde versieringen.

[6] Wittwer 2000, p.3.

[7] Weber 2017, p.359-364.

[8] ‘Recently a factory was founded in Chantilly for porcelain that is perfectly beautiful and that surpasses Saxony.’ Deldicque 2020, p.19.

[9] Bleu lapis (wolkig donkerblauw) in 1751, fond jaune (diepgeel) in 1751, bleu céleste (turquoise) in 1753, fond vert (groen) in 1756-1757 en fond rose (roze) in 1758.

[10] ‘One of the principal discoveries made at the Vincennes factory is of a diversity of colours which Saxony has never had, and never will have as it is now in decline.’ Whitehead 2010, p.56.