De tegelpers van Rozenburg

Symposium 'Zien & gezien worden'


In oktober 1890 werd de directeur van Plateelbakkerij Rozenburg in Den Haag door zijn Raad van Commissarissen naar Engeland gestuurd om in Stoke-on-Trent met eigen ogen de industriële productie van tegels te zien. Over deze reis schreef hij een verslag dat met het Rozenburg-archief bewaard is gebleven. Met nieuwe machines en grondstoffen uit Engeland konden in 1891 eindelijk moderne tegels worden geproduceerd.


Cornelis Koppenol, ‘Tegelpers’, 1892, Elseviers Maandblad.

Rozenburg werd in 1883 opgericht door Wilhelm Wolf Freiherr van Gudenberg. Het speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Nederlandse art-nouveaukeramiek. Vooral bekend zijn de ontwerpen van de kunstenaar en architect Colenbrander, die in de jaren 1884 en 1889 bij Rozenburg werkte. Na 1895, onder leiding van architect Jurriaan Kok, kende Rozenburg ook jarenlang commercieel succes. Met name het eierschaalporselein, dat in 1900 op de Wereldtentoonstelling in Parijs werd geïntroduceerd, geldt als een tweede hoogtepunt in de productie.

De jaren 1889-1895 worden beschouwd als een moeilijk intermezzo, met een snelle opeenvolging wisseling van directeuren regisseurs en een gebrek aan artistieke visie. Omdat de fabriek vijf jaar na de oprichting alleen maar verlies maakte, hoopten nieuwe investeerders vanaf 1888 op meer succes met de productie van drooggeperste wandtegels, die tot dan nog niet in Nederland werden vervaardigd.

Nederland kende al sinds het einde van de zestiende eeuw een traditie in de productie van tegels met tinglazuur. Door een efficiënte productie en hoge kwaliteit werd de tegel een massaproduct, dat in Nederland de huizen van een breed scala van de bevolking versierde, maar ook als luxe exportproduct aan buitenlandse paleizen en kerken werd geleverd.

In de 19e eeuw verloor de Nederlandse tegel zijn internationale voorsprong door de industrialisering in Engeland en Duitsland. Rond 1840 patenteerde Prosser in Engeland een nieuwe techniek voor de productie van knopen. Hij gebruikte gedroogde en fijn verpoederde klei, die licht bevochtigd in een matrijs werd geperst. Keramiekfabrikant Minton zag kansen voor tegels en kocht een aandeel in het patent van Prosser.


Deze drooggeperste tegels zijn minder poreus, harder en kunnen in onderglazuur worden gedecoreerd. Met de matrijzen kan ook een decoratie in reliëf worden ingedrukt. Ook worden mogelijkheden ontwikkeld voor decoratie door transferdruk.


Tegel in transfer-techniek, door Minton Hollins & Co in Stoke on Trent, ca. 1875-1910 (Nederlands Tegelmuseum, inv.nr. 06159-b).


In Delft probeerde De Porceleyne Fles, de enige overgebleven oude plateelbakkerij, om vanaf 1875 de oude Delftse traditie te doen herleven met gebruik van de nieuwe Engelse technieken. In het begin kocht men in Engeland geperste biscuittegels, (nog niet geglazuurd en gedecoreerd), die in Delft in onderglazuur blauw zijn beschilderd. Het treinstation van Delft, gebouwd in neorenaissancestijl in 1885, toont de spanning tussen oud en nieuw, hoe moderne technieken en thema’s werden gecombineerd met een beschildering in neorenaissancestijl in Delfts blauw.


Tegeltableaus uit de hal van het oude spoorwegstation Delft, Plateelbakkerij de Porceleyne Fles, 1885. Ontwerp A. le Comte, schilder Leon Senf (Nederlands Tegelmuseum, inv.nr.  10283-10286).


Eind 1888 werden er in Nederland nog geen drooggeperste tegels geproduceerd. De financiers van Rozenburg berekenden dat één pers zo’n 350.000 tegels per jaar zou kunnen produceren, die in Nederland tegen concurrerende prijzen konden worden verkocht. De andere helft van de productiecapaciteit zou bestemd blijven voor kunstkeramiek, al hadden niet alle eigenaren daar veel vertrouwen in. Zo bleef de vermogende schilder en kunstverzamelaar Hendrik Mesdag zeer sceptisch over deze richting. Wolff von Gudenberg maakte een lijst met de benodigde investeringen in machines en grondstoffen, oplopend tot 3.440 gulden. En al in het eerste bewaarde correspondentieboek uit 1888 vindt men een opdracht van technisch directeur Saltet voor machines en matrijzen bij Wenger in Engeland. In Stoke-on-Trent was de keramische industrie zo belangrijk geworden dat er behoefte ontstond aan gespecialiseerde leveranciers van glazuren, keramische verven en klei. In 1870 begon de Engelse koopman A.F. Wenger zijn bedrijf op deze markt in Hanley (een van de centra van Stoke-on-Trent). Dit bood nieuwe kansen voor kleinere keramiekfabrikanten, die geen eigen laboratorium meer nodig hadden. Wenger trok ook klanten van buiten de eigen regio, en in het buitenland, zoals blijkt uit de correspondentie en facturen van Rozenburg.

De eerste gedocumenteerde bestelling opdracht van Rozenburg uit 1888 roept wel gelijk vragen op. Men vroeg een offerte aan voor een machine voor het drogen en verpulveren van de klei en eventueel ook een tegelpers. Maar het lijkt tegelijk of er al een tegelpers in bedrijf was en men al matrijzen had die gebruikt of versleten waren. Het merendeel van de correspondentie met Engeland was in het Frans. Hoe de uitgangspositie in 1888 precies was, is niet eenvoudig te reconstrueren. In een rapport uit december 1888 van de nieuwe technisch directeur Docters van Leeuwen wordt een experiment beschreven om tegels te persen met de toen beschikbare machines. Er was een soort strengpers die een lang kleilint ter hoogte en breedte van een tegel uitperst. Het voorgevormde halffabrikaat wordt leerhard opnieuw geperst. Hieruit volgt dat Rozenburg al in 1888 een methode van natpersen kende. De blauw geschilderde tegels met een zeer fijne en niet erg regelmatige geribde rug dateren waarschijnlijk uit deze tijd.


Tegels van Rozenburg, mogelijk uit strengpers, ca. 1888-1889 (Nederlands Tegelmuseum, inv.nr. 10860-10866).


Het duurde tot februari 1889 voordat Gudenberg de versleten matrijzen uiteindelijk naar Engeland stuurde. Een dag later schreef hij een tweede brief (in het Duits) waarin hij specificeert hoe de naam van de fabriek op de achterkant moest verschijnen. Het gaat om zijn eigen monogram, zoals op alle oudere producten, maar de nieuwe eigenaren wilden daarnaast de naam van de fabriek zelf prominenter vermeld zien: ‘Haagsche Plateelbakkerij Rozenburg’.


Bestelling van een tegelvorm door Gudenberg op 1 of 2 Februari 1889, met tekening van het bedrijfsmerk

Twee maanden later schreef Von Gudenberg opnieuw een dringende brief aan Engeland: ‘Wo bleiben die Pressformen? Wir habe diese sehr nöthig,’ maar toen waren de matrijzen al onderweg. Er zijn enkele tegels met deze achterkant en de Delftsblauwe beschildering die we al eerder zagen, maar ook met versieringen die waarschijnlijk door Colenbrander zijn ontworpen.


Tegeldecor van Colenbrander, ca. 1889-1890; tegel geperst met de matrijs van februari 1889 (part.coll).


Vervolgens schreef hij aan Wenger: ‘We zullen voorlopig moeten afzien van de verdere aanschaf van persen, want met één kunnen we het voorlopig nog doen’. De bestuurders van Rozenburg waren teleurgesteld in zijn ‘standvastigheid’ toen ze merkten dat Von Gudenberg zijn investeringsbudget niet zo systematisch had besteed als was afgesproken. Zij verloren hun vertrouwen in hem als directeur en Von Gudenberg vroeg in mei 1889 om zijn ontslag.

De ontwikkeling stagneerde nu maandenlang en nieuwe investeringen waren voor meer dan een jaar niet mogelijk. Herman van der Sande (1848-1891), een voormalig marineofficier, werd de nieuwe directeur. In het voorjaar van 1890 werd voor het eerst de mogelijkheid overwogen dat hij eens persoonlijk naar Engeland zou reizen om daar de tegelproductie met eigen ogen te aanschouwen. De langdurige afwezigheid van een van de grootaandeelhouders, die zijn plantages in ‘West-India’ moest bezoeken, zorgde voor nog meer vertraging. Er werden tussentijds wel experimenten uitgevoerd en de correspondentie met Wenger is te lezen als een schriftelijke cursus tegelmaken: ‘J’avais le plaisir de vous expédier aujourd’hui deux carreaux en biscuit et quatre carreaux émaillés de la ‘unstained glaze’; vous verrez que ce troisième résultat n’est pas encore ce que je m’attendais.’ (5 juni 1890, Ik had het genoegen u vandaag twee tegels in biscuit, en vier tegels geglazuurd met ‘unstained glaze’ te sturen; u zult zien dat dit derde resultaat nog niet is wat ik me er ervan had voorgesteld.’

Op 24 september 1890 werd eindelijk besloten dat Van der Sande naar Engeland mocht vertrekken, op 30 september ontving hij 100 gulden uit de kassa en op 6 oktober schreef hij aan zijn bestuur dat hij weer thuis was. En hij wil graag zo snel mogelijk aan de slag met alles wat hij geleerd had. Uit zijn rapport bleek dat er nog eens 17.000 gulden nodig was om alle vereiste investeringen in machines en grondstoffen te kunnen doen. De aandeelhouders werden bijeengeroepen voor een extra algemene vergadering en kregen een dilemma voorgelegd: liquidatie van het bedrijf, dat zoveel schulden had dat men alle investeringen als verloren kon beschouwen, of nog een laatste poging die zeer kansrijk werd geacht. De aandeelhouders waren het daarmee eens. Eind oktober werd uiteindelijk een pulverisateur et humetteur de terre besteld, de machine om gedroogde klei te verpoederen.


‘Clay Pulverising and Damping Machine for Tiles’ uit de catalogus van Wenger, januari 1883 (Staffordshire and Stoke-on-Trent Archive Service, foto Hans van Lemmen).

Het zou alsnog een aantal lange maanden duren voordat de machine naar Nederland verscheept kon worden. De fabriek stond vrijwel stil en de brieven van de directeur steeds wanhopiger. Niet alleen op de machines moest men lang wachten, maar ook op de grondstoffen.

Omdat de hoeveelheden die Rozenburg nodig had te klein waren om lucratief te verschepen, werd gekeken of dit als bijlading vervoerd kon worden op een schip met fabrieken in Maastricht of België als eindbestemming. Het resultaat was dat een deel van de grondstoffen al in november in Antwerpen arriveerde om daar vervolgens wegens de strenge vorst de hele winter te blijven wachten.

Toen eind februari 1891 alle machines en grondstoffen gearriveerd waren, vroeg het bestuur aan de directeur of hij laatste maanden van gedwongen stilstand wel goed gebruikt had om zich te oriënteren op de meest populaire tegeldecors, door bijvoorbeeld catalogi van andere fabrikanten. De directeur antwoordde dat hij alleen ooit een monsterboek van een architect had kunnen lenen, maar die had hij al teruggestuurd. Het bestuur reageerde zeer teleurgesteld en schreef nog diezelfde week een brief aan de directeur waarin staat dat hij niet genoeg energie en initiatief toonde en dat men twijfelde of hij wel de juiste directeur was voor de fabriek.

Er waren ook al direct over de kwaliteit van de pulverisateur, die wel 1,200 gulden had gekost, maar helemaal niet degelijk gemaakt leek en volgens Nederlandse werktuigbouwkundigen nauwelijks 300 gulden waard is. Van der Sande zelf schreef vervolgens ook in een brief aan Wenger over de kwaliteit van deze dure machine, ‘qui en verité est un shame pour une fabrique anglaise’ (25 februari 1891). Niettemin werd amper een week later alweer een nieuwe bestelling geplaatst: een nieuwe, kleinere tegelpers en een assortiment matrijzen in verschillende vormen (driehoekig, achthoekig, rechthoekig) en afmetingen, zowel voor de nieuwe als voor de oude, grotere pers. Het fabrieksmerk is nu simpelweg ROZENBURG DEN HAAG. Deze nieuwe matrijzen herkennen we in de tegels uit 1890.


Tegel met jaarteken M (1895), geperst met de matrijs uit 1891. Geschilderde voorstelling naar een voorbeeld van J.G. Vogel (1828-1915) Nederlands Tegelmuseum, inv.nr. 10254).


De toepassing van de nieuwe technieken werd niet meteen een groot succes. De spanning tussen directeur en bestuur nam een onverwachte wending toen Van der Sande in juni ziek werd en na korte tijd overleed. De tegelproductie is in de eerste tien jaar daarna kleinschalig gebleven. Tal van tableaus en losse tegels werden met arbeidsintensief vakmanschap beschilderd naar de voorbeelden van moderne kunstenaars van de Haagsche School. Daarnaast kwamen er soms opdrachten voor decoratieve tegels in bijzondere architectuur, bijvoorbeeld voor de muren in het treinstation van Groningen, rond 1895. Meer dan twintig- tot veertigduizend tegels werden er in een jaar niet geperst, dat betekende dat de pers niet meer dan een of twee maanden per jaar gebruikt werd.


Lambrisering van bagagedepot Station Groningen, 1894-96, ontwerp F.H. Bach (Nederlands Tegelmuseum, inv.nr. 05961)

Pas in 1904 werd er een catalogus samengesteld van gesjabloneerde tegeldecors die gebruikt konden worden voor een lambrisering of in een portiek. Dit resulteerde in een grote toename van de productie tot circa 140.000 tegels in 1907. Hoewel ook dat aantal eigenlijk nog mager afsteekt bij de beoogde 350.000 tegels per jaar die de Commissarissen in 1888 voor zich zagen. 


Tegelpers Plateelbakkerij Rozenburg, Den Haag. Foto Ritscher & Landsman, ca. 1892-1894 (coll. Rijksmuseum Amsterdam, RP-F-F04349).

Bronnen: Een uitvoeriger versie van dit onderzoek is gepubliceerd als ‘Trials of Technology: the attempts by the Dutch firm Rozenburg to adopt mass production techniques fot tile making’, in: Journal of the Tiles and Architectural Ceramics Society 16 (2010) 3-13.

Het onderzoek is gebaseerd op de archieven van Plateelbakkerij Rozenburg, bewaard in het Haags Gemeentearchief (archiefnummer 174), met name inv.nr. 727 (het reisverslag van Van der Sande), inv.nr. 2 (notulen) en de brievenboeken met correspondentie met Wenger).

Een algemeen overzicht van de geschiedenis van Rozenburg biedt Yvonne Brentjens, Rozenburg. Plateel uit Haagse kringen (1883-1917), Den Haag/Zwolle 2007.


Johan Kamermans is conservator van het Nederlands Tegelmuseum (sinds 1999) en redactielid van het jaarboek Tegel. Hij heeft economische en sociale geschiedenis alsook mediëvistiek gestudeerd aan de Universiteit Utrecht en is gepromoveerd in Wageningen op een onderzoek naar de materiële cultuur in de Krimpenerwaard in de zeventiende en achttiende eeuw.